Wat is de betekenis van Pilaarbijter?

2025-04-19
*PREMIUM* Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pilaarbijter

m. (-s), iem. die druk naar de kerk loopt, schijnheilige, femelaar.

2025-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

pilaarbijter

(16e eeuw) (ook: pilaarbidder, o.a. in Tilburg) (scheldw.) overdreven godsvruchtig iemand; schijnheilige. Ook minachtend voor een kerkganger. Minder frequent is het synoniem ‘preekstoelbijter’. Het WNT citeert o.a. J. V. Rijswijck Jr: “Ons Lievrouw ... van het Vleeschhuis ..., een pracht van een santin, in kloeke renaissance, waar...

2025-04-19
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

pilaarbijter

overdreven devoot persoon Ik ben gelovig, maar geen pilaarbijter. Ik ben in de Sint-Amandskerk gedoopt, heb er mijn ouders zien trouwen en zou er op een dag ook graag begraven worden.' (Het Laatste Nieuws) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 2 Vlaamsheid: 5

2025-04-19
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Pilaarbijter

overdreven godsvruchtig iemand; kerkganger, schijnheilige. Minder frequent is het synoniem preekstoelbijter. Hij, die een volk slechts van zijne deftige, van zijne zondagszijde ziet, kent het maar ten halve.... Kieskaauwer noch pilaarbijter, loop ik hoog met de ‘brabbeling’ van een onzer oudste dichters. (E.J. Potgieter, Schetsen en ver...

2025-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pilaarbijter

m. pilaarbijters (schijnvrome kerkloper).

2025-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pilaarbijter

(pi'la:r) m. (-s) schijnheilige kerkloper.

2025-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pilaarbijter

m. (-s), schijnheilige kerkloper.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pilaarbijter

Pilaarbijter m. (-s), iem. die druk naar de kerk loopt; schijnheilige; femelaar, PILAARBIJTERIJ, v. (-en), femelarij, schijnheiligheid.