Wat is de betekenis van pijnlijk?

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pijnlijk

pijnlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: pijn-lijk 1. wat een vervelend gevoel in je lichaam geeft ♢ ik heb last van een pijnlijke rug 2. moeilijk of lastig ♢ het was een pijnlijk misverstand...

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Pijnlijk

adj., pynlik, sear.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pijnlijk

bn. bw. (-er, -st), 1. pijn lijdende; de zieke is erg pijnlijk; hij is overal pijnlijk; een pijnlijke rug; 2. blijk gevend van pijn: een pijnlijk gezicht zetten; een pijnlijk geluid; hij liep pijnlijk en stijf; 3. lichamelijke pijn veroorzakend: een pijnlijke wonde, operatie; 4. kwelling, smart veroorzakend: dat was erg pijnlijk voor hem; d...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pijnlijk

1 bn. (1 v. personen: lichaamspijn gevoelende; 2 v. h. lichaam: zeer doende; 3 blijk gevende of een gevolg zijnde van pijn; 4 lichamelijke pijn veroorzakende; 5 leed of verdriet doende; smartelijk, verdrietig; 6 moeitevol; overnauwkeurig, uiterst zorgvuldig): 1 pijnlijk worden van het zitten; 2 pijnlijke handen; 3 pijnlijke trekken; een pijnlijk ge...

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

pijnlijk

('pijnlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. lichaamspijn lijdend : ik ben wat van een stijve nek; worden van het lang zitten. 2. lichaamspijn, zeer doend: -e wonden; een lichaam; -e handen; een -e zwelling; iets -s; een -e operatie; zijn; een -e stap; geraakt; lopen; een -e dood sterven. 3. blijk gevend of een gevolg zijnd van lichaamspijn : -e geluid...

2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pijnlijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. pijn lijdend, doende: een pijnlijke rug; 2. blijk gevend van pijn: een – gezicht zetten; bw.: hij liep pijnlijk en stijf; 3. kwelling, smart veroorzaken: dat was nogal pijnlijk voor hem; 4. netelig, lastig, precair: een pijnlijke stilte; 5. overnauwkeurig, uiterst zorgvuldig: met pijnlijke zorg, nauwkeurigheid.

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pijnlijk

Pijnlijk bn. bw. (-er, -st), smart, pijn veroorzakende; eene pijnlijke wonde, operatie; een pijnlijken dood sterven; — lijdende: de zieke is erg pijnlijk; hij is overal pijnlijk, overal gevoelt hij pijn; — zijne woorden deden mij pijnlijk aan, smartten, griefden mij; — eene pijnlijke herinnering; — (fig.) moeilijk, onrustbar...