Wat is de betekenis van Pies?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pies

1) (1950) (< Eng. piece) (havenarb.) heimelijk meegenomen goed. • Een dagloon verdienen, een half dagloon pies. (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950) 2) (1931) (Barg.) winst. • Maar wat breng je in, mit je schorremorrie-handeltje? Wat geef 't pies? (Is. Querido: Van armen en rijken. 1931) • (Paul van Hauwermeiren: B...

2024-04-25
Jargon & Slang van Havenarbeiders

Marc de Coster (2017)

Pies

Pies - alles wat in het geniep door een havenarbeider mee naar huis wordt genomen. Misschien van Eng. piece = stuk.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pies

pies - zelfstandig naamwoord 1. gele vloeistof die via je blaas het lichaam verlaat ♢ de pies van het kind zit in de po Zelfstandig naamwoord: pies de pies Synoniemen pis, plas, urine, zeik

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pies

I. v., 1. pis, urine; plasje: een piesje doen; 2. mannelijk lid: zijn piesje. II. (<Fr.), (gew.) (op fabrieken) wat met stukwerk meer dan het uurloon verdiend en later verrekend en uitbetaald wordt.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pies

m., pis, urine.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Pies

Pies v. urine; — (gew.) (op fabrieken) wat met stukwerk meer dan het uurloon verdiend en later verrekend en uitbetaald wordt.