pies
1) (1950) (< Eng. piece) (havenarb.) heimelijk meegenomen goed. • Een dagloon verdienen, een half dagloon pies. (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950) 2) (1931) (Barg.) winst. • Maar wat breng je in, mit je schorremorrie-handeltje? Wat geef 't pies? (Is. Querido: Van armen en rijken. 1931) • (Paul van Hauwermeiren: B...