pierlala
1) (1917) (sch.) mannelijk lid. • Jaapje deed niet mede toen ze beertje gingen spelen; Gerard was hem en liep op handen en voeten te brommen dat zijn boezel sleepte, Nico praatte Itaaljaansch: „Laat je pierlalaatje wapperen, sjassee, krwasjee!” (Jacobus van Looy: Jaapje. 1917) 2) (19e eeuw) (inf.) iemand die zich vreemd gedr...