pierewaaien
(17e eeuw) (< Dui. dialect pireweien) (oorspr. zeem. , thans inf.) aan de zwier gaan; uitgaan en zich amuseren. Ook: als een losbol leven. • En de Hofmeester, die naar zijn gewoonte langs de straat Was blijven pierewaaien en alzoo verscheen veel te laat. (Jacob van Lennep: Klaasje Zevenster. 1866) • (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woo...