Wat is de betekenis van Piep?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

piep

1) (17e eeuw) (sch.) mannelijk geslachtsdeel. Piep duidt doorgaans iets kleins aan. Het kan ook een nevenvorm van pijp* zijn. • (Gerrit Jacob Boekenoogen: De Zaanse volkstaal: Bijdrage tot kennis van de woordenschaft in Noord-Holland, Volume 1. 1897) • Piep. Mannelijke roede. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • (H. M...

2024-04-20
Jargon & Slang van Televisiemakers

Marc de Coster (2017)

Piep

Piep - piepschuim plaat waarop het licht kan reflecteren. Indien de cameraman wil dat het licht wat anders valt, kan hij vragen om wat meer piep. Wordt het woord gebruikt door de geluidsman, dan betekent het testtoon.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

piep

piep - bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord 1. wie nog maar heel kort bestaat ♢ mijn vader van 40 is al niet zo piep meer 1. mannelijk geslachtsdeel ♢ het jochie wilde zijn piep aan niemand laten zie...

2024-04-20
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

piep

eentje piep

2024-04-20
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

piep

1. Piepend geluid, m.n. in de verb. geen piep meer geven, geen kik. 2. Kus, zoen. 3. In toep. op het loeren door een spleet, een gat enz.: ergens een piep(je) nemen, ergens een kijkje nemen; - (kindert.) piep doen, spelen, verstoppertje spelen. Samen met een ander kernlid...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

piep

hoendersiekte met droë tongpunt; ipekonders; gepiep, fyn, hoë, skerp geluid maak; vertroetel.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Piep

I. tw., klanknabootsing van het piepend geluid van muizen, mussen enz.: ,,piep” zei de muis in ’t voorhuis (Zuidn. schotelhuis) (uit een kinderrijmpje); (Zuidn.) piep doen, spelen, verstoppertje spelen; (ook) door spleet of gat loeren. II. m., (Zuidn.) 1. piepend geluid: geen piep meer geven, kikken noch mi...

2024-04-20
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

piep

(Eng.) v. op pijlers rustend havenhoofd, steiger.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

piep

1 klanknabootsend tw.: piep piep zei de muis in het schilderhuis (Z.-N. vogelhuis, schotelhuis); piep zei de deur en binnenkwam ....; 2 Z.-N. m. (het piepen).