pielen
1) (19e eeuw) (inf.) onhandig bezig zijn, peuteren, prutsen, stuntelen, pietluttig werk doen. Wellicht afkomstig uit het Fries. Volgens het 'Woordenboek van de Friese taal' is de oudste vermelding in het Fries uit het jaar 1829. In de betekenis van 'neuken' komt het echter in het Fries niet voor. • pielen b. werkw., snijden, kerven, met een st...