Wat is de betekenis van peuk?

2024-04-16
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

peuk

Het begrip peuk heeft 2 verschillende betekenissen: 1) laatste stukje van een sigaret of sigaar. overgebleven, niet-opgerookte eindje van een sigaret of sigaar; laatste stukje van een opgerookte sigaret of sigaar. Vaak ook in de verkleiningsvorm peukje. 2) sigaret. rookartikel dat bestaat uit een rolletje fijngesneden tabak en...

2024-04-16
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

peuk

1) (1909) (inf.) sigaret; sigaar. Studenten gebruiken sedert eind twintigste eeuw de uitdrukking 'peukie neuken' wanneer ze de ene sigaret met de andere aansteken. 'Een peuk doen' betekent: een sigaret roken (meestal tijdens de pauze op school). Een housefeest waar sigaretten uitgedeeld worden, noemt men een 'peukenfeest'. • Bij 't spreken hak...

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

peuk

peuk - zelfstandig naamwoord 1. gesnipperde tabak met papier eromheen ♢ (plat) wie heeft er een peuk voor me? 2. stukje dat overblijft van een opgerookte sigaret of sigaar ♢ foei, die man gooit zijn peuk op s...

2024-04-16
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Peuk

Peuk - dienstplichtige. Ouwe peuk is de aanspreekvorm voor een bijna afgezwaaid soldaat.

2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Peuk

s., eintsje (it), tipke (it).

2024-04-16
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Peuk

v. (-en), kleine jongen of meisje: wat heeft zo’n peuk een praats; een kleine peuk.

2024-04-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

peuk

m. peuken (kort eindje v. iets, stompje; eindje sigaar): een peukje kaars; een lekker peukje.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

peuk

(-en; -je) [~ pok, gezwel] 1. v. Eig. wat klein is, stuk : een -je sigaar. 2. m. en v. Metf. kleine jongen of meisje : zo'n lief -je!