Wat is de betekenis van pegel?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

pegel

Het begrip pegel heeft 3 verschillende betekenissen: 1) neerhangende, gestolde kegel. neerwaarts hangende kegel, gevormd door een bevroren of gestolde stof, zoals ijs, kaarsvet, snot enz.. 2) geld. geld, en voorafgegaan door een bedrag ook specifieker in toepassing op een muntsoort van een bepaalde tijd en plaats: euro's, gulden...

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pegel

1) (1978) (voetb.) hard schot. Vandaar: pegelen*. Syn.: kanjer*; kei*; knoert*; kogel*; kruisenruiker*; peun*; piejotter*; spetter*; streep*. • (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978) • En toch, toen we na afloop allemaal een handje en z'n nieuwste plaat kregen, voelde ik me even als die keer dat ik met vriendjes in Heemstede stond te v...

2024-04-25
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

pegel

gulden, geld In 1909 voor het eerst aangetroffen, in een brief. ‘In zeemans- en studententaal wordt pegel gebezigd in den zin van: gulden’, aldus het Woordenboek der Nederlandsche Taal in 1918. In 1937 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, De Gabbertaal van E.G. van Bolhuis. Ook aangetroffen als pegulant...

2024-04-25
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Pegel

Pegel - hard schot.

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Pegel

[v. MNed. peghel = knopje boven in een maatvat om aan te geven hoever dit gevuld moest worden voor de juiste maat] 1 merkteken voor vloeistof- of waterstand; 2 (oorspr. studententaal, ook: pegulant, thans gemeenzaam) gulden, geld.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

pegel

yskeël; stalaktiet.

2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Pegel

peil; Amsterdamer Pegel, Amsterdams peil.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pegel

m. (-s), 1. (Westvl.) puntig toelopende ijzeren staaf, om gaten in de grond te steken; 2. merk of knopje boven in een meetkan enz., omaan te wijzen hoever zij gevuld moet worden om de vereiste hoeveelheid vocht te bevatten; oorspronkelijk bestond dit merk uit een pen of pegel (1.) die dwars door de kan geslagen werd; 3. hoogtemerk van de waterstan...

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

pegel

m. pegels, pegeltje (1 merkteken in maten voor vloeistoffen inz. voor dranken; Z.-N. puntige boorstaaf; 2 gulden; 3 ijskegel): 1. de kan moet tot aan de pegel vol zijn; Z.-N. boven zijn pegel zijn, dronken; verg. peil; 2. vijf Hollandse pegels; 3. de Winter met pegels in de baard.