Wat is de betekenis van passen?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

passen

1) (19e eeuw) (Barg.) kopen; opkopen (ook bij het kaartspel). • (Isidoor Teirlinck: Woordenboek van Bargoensch. 1886) • (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020) 2) (2005) (< Eng. to pass) (straattaal) geven. • passen [Engels] = geven. (Leonie Cornips: Het Sur...

2024-04-25
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

passen

Passen zijn lobben of glopen volgens de driepas.

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

passen

passen - regelmatig werkwoord uitspraak: pas-sen 1. precies de goede maat zijn ♢ dit jasje past me goed 1. het was passen en meten [het kostte veel moeite] 2. a...

2024-04-25
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

passen

De gelegenheid om een bod te doen of indien mogelijk te doubleren of te redoubleren, aan zich voorbij laten gaan. Passen gebeurt door het zeggen van ‘pas’ of, wanneer bidding boxes worden gebruikt, het groene kaartje met de aanduiding voor ‘pas’ op tafel te leggen. Formeel niet toegestaan doch met name in de uitpas gebruikelijk is het kloppen op ta...

2024-04-25
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Passen

Passen - (Vlaams) ik heb er één gepast: hiermee bedoelt men een buis of hoge hoed.

2024-04-25
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

passen

passen: niet meer mee kunnen, de ontsnapping aan zich voorbij laten gaan, het tempo niet meer kunnen volgen.

2024-04-25
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

passen

- als het past, als het u schikt, te gelegener tijd. - past het?, schikt het u? - schrappen wat niet past, schrappen wat niet van toepassing is.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Passen

v., passe; precies —, der om sitte as iri snaer, snare; bij elkaar —, partuerje, postuerje, hierje; bij iem. —, mei immen yn it span kinne; niet hij elkaar —, net byinoar handigje; op iem. —, op immen passe, om immen tinke; op het huis —, húswa...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Passen

passen; van pas maken; van pas zijn; loeren; passeren (voetbal); das paßt mir nicht, daar moet ik niets van hebben; das könnte (möchte) dir passen, dat zou je wel willen; kurzes Passen, kortgehouden passeerspel (voetbal).