parte
1. deel; afdeling; 2. zijde; 3. rol; 4. partij; 5. berisping; 6. taak; 7. (land)streek; (da) parte di padre, (van) vaderszijde; dar parte, far parte, mededelen; essere a parte di qc., kennis dragen van iets; fare una parte a qu., iem. een verwijt doen; far la parte, de rol spelen; prendere in buona (mala) parte, goed (kwaad) opnemen; prendere (sost...