parmantig
parmantig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: par-man-tig 1. zelfbewust en een beetje eigenwijs ♢ parmantig stapte het kind naast haar vader Bijvoeglijk naamwoord: par-man-tig ... is parmantiger dan ... ...
Muiswerk Educatief (2017)
parmantig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: par-man-tig 1. zelfbewust en een beetje eigenwijs ♢ parmantig stapte het kind naast haar vader Bijvoeglijk naamwoord: par-man-tig ... is parmantiger dan ... ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., parmantich, proastich, prûstich, prústich, mantsich, kibich; — persoon, parmant; — zijn, proast hawwe.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. statig, deftig, fier en trots, inz. gemaakt deftig : een parmantig heertje ; hij zat papnantig op zijn ros; 2. als iem. die durft, moedig; inz. in toepassing op personen van wie men een bep. handeling eigenlijk niet had verwacht: parmantig ging het kleine kereltje er op af.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (Fr. parement = tooi: zelfbewust; deftig en fier, soms met het denkbeeld, dat die houding niet geheel past; moedig; vroeger met op: prat): een parmantig heer; parmantig stappen, parmantig in 't rond kijken; hij zat parmantig op een ros; ook, parmant: daar zaten twee haasjes heel parmant.
Jozef Verschueren (1930)
('mantəch) bn. en bw. (-er, -st) [Fr. parement, tooi < parer < Lat. parare, tooien] 1. gemaakt deftig met een zweem van trots : een heertje; zittend op zijn ros; lopen. 2. moedig, met durf : een ventje; hij ging er op af.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: