Wat is de betekenis van paren?

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

paren

paren - regelmatig werkwoord uitspraak: pa-ren 1. geslachtsgemeenschap hebben ♢ we zagen twee honden die aan het paren waren Regelmatig werkwoord: pa-ren ik paar jij/u paart ...

2024-04-24
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

paren

Verkorting van parenwedstrijd.

2024-04-24
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

paren

Een net en neutraal woord voor het hebben van geslachtsgemeenschap. ‘Dido en Eneas treffen elckandere in een zelve spelonck aen, en paren hier ter quader ure,’ schreef Vondel destijds. De geslachtsdaad zelf noemt men enigszins plechtig de paringsdaad of coïtus*. Uit de schoolbanken komt de volgende wijsheid: ‘als twee paren paren hebben vier echtge...

2024-04-24
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

paren

paren - cohabiteren. Jouw charmes vlieden met de jaren: eens wordt je kruis zo ruim en wijd dat een muildier je niet wil paren, van altena 169 [1967]. Hierbij: paring, paringsdaad, coïtus, partij, schaamdelen, vooral: mannelijk lid. (battus, Handb. 117 [1595] de bo; tuerl.; ruiten)

2024-04-24
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

paren

(paarde, heeft gepaard), (ook:) zich tot een tijdelijk paar verenigen, bijv. om te lopen of te dansen. Onderwijzer tegen klas: Kom kinderen, nu eerst paren en dan naar de bus. - Etym.: In AN veroud. Zie ook: paar.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Paren

v., pearje; (van dieren), (d)joeije, joetse; (van vissen), mearje, keppelje ridzje; (van vogels), feil(j)e, flechtsje; doen(van vogels), flechtsje.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Paren

(paarde, heeft gepaard), 1. tot een paar of tot paren maken: kousen paren; 2. twee aan twee rangschikken: de dansers paren ; 3. koppelen, huwen: hij wilde haar paren aan een oude man ; 4. bijeenvoegen, zonder dat juist aan een paar behoeft te worden gedacht: aan de goedhartigheid van zijn moeder paarde hij het gezond verstand van zijn vader; &md...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

paren

paarde, h. gepaard (1 tot een paar maken; 2 twee aan twee rangschikken; 3 huwen; 4 verenigen; 5 een paar vormen inz. zich in de echt begeven; 6 zich verenigen, zich samenvoegen; refl. zich tot een paar bijeenvoegen, huwen; in het alg. zich bijeenvoegen): 1. handschoenen paren; klompen, schoenen, duiven paren; 2. de dansers paren; wij waren goed ge...