paren
paren - regelmatig werkwoord uitspraak: pa-ren 1. geslachtsgemeenschap hebben ♢ we zagen twee honden die aan het paren waren Regelmatig werkwoord: pa-ren ik paar jij/u paart ...
Muiswerk Educatief (2017)
paren - regelmatig werkwoord uitspraak: pa-ren 1. geslachtsgemeenschap hebben ♢ we zagen twee honden die aan het paren waren Regelmatig werkwoord: pa-ren ik paar jij/u paart ...
Marc de Coster (2004)
Een net en neutraal woord voor het hebben van geslachtsgemeenschap. ‘Dido en Eneas treffen elckandere in een zelve spelonck aen, en paren hier ter quader ure,’ schreef Vondel destijds. De geslachtsdaad zelf noemt men enigszins plechtig de paringsdaad of coïtus*. Uit de schoolbanken komt de volgende wijsheid: ‘als twee paren paren hebben vier echtge...
Hans Heestermans (1977)
paren - cohabiteren. Jouw charmes vlieden met de jaren: eens wordt je kruis zo ruim en wijd dat een muildier je niet wil paren, van altena 169 [1967]. Hierbij: paring, paringsdaad, coïtus, partij, schaamdelen, vooral: mannelijk lid. (battus, Handb. 117 [1595] de bo; tuerl.; ruiten)
J. van Donselaar (1936)
(paarde, heeft gepaard), (ook:) zich tot een tijdelijk paar verenigen, bijv. om te lopen of te dansen. Onderwijzer tegen klas: Kom kinderen, nu eerst paren en dan naar de bus. - Etym.: In AN veroud. Zie ook: paar.
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., pearje; (van dieren), (d)joeije, joetse; (van vissen), mearje, keppelje ridzje; (van vogels), feil(j)e, flechtsje; doen — (van vogels), flechtsje.
Van Dale Uitgevers (1950)
(paarde, heeft gepaard), 1. tot een paar of tot paren maken: kousen paren; 2. twee aan twee rangschikken: de dansers paren ; 3. koppelen, huwen: hij wilde haar paren aan een oude man ; 4. bijeenvoegen, zonder dat juist aan een paar behoeft te worden gedacht: aan de goedhartigheid van zijn moeder paarde hij het gezond verstand van zijn vader; &md...
M. J. Koenen's (1937)
paarde, h. gepaard (1 tot een paar maken; 2 twee aan twee rangschikken; 3 huwen; 4 verenigen; 5 een paar vormen inz. zich in de echt begeven; 6 zich verenigen, zich samenvoegen; refl. zich tot een paar bijeenvoegen, huwen; in het alg. zich bijeenvoegen): 1. handschoenen paren; klompen, schoenen, duiven paren; 2. de dansers paren; wij waren goed ge...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: