pakslinger
(1905) (< Jidd. Pakschlingel) (Barg.) onbeschaafd, ordinair mens. Soms ook voor een sufferd of goedgelovig iemand. Oorspronkelijk een scheldwoord voor rondtrekkende Joodse marskramers die met een pak op de rug rondzwierven. Slinger komt van 'schlingen' in de oudere betekenis van 'zich bewegen'. • ... dat ie 'm zou wárrege as ie 'm o...