paasos
(1947) (scheldw.) dik persoon. Eigenlijk: een vetgemeste os die rond Pasen wordt geslacht. • Hij streelde de stugge, sprietelende pruik van den knaap, bevoelde hoofdschuddend diens magere hals en schonken: ‘Je bent geen Paasos, Jan.’ (Willem van Iependaal: Gegist bestek. 1947) • En overal op de muren vond hij dikke mannekens...