Wat is de betekenis van paasdag?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

paasdag

Het begrip paasdag heeft 2 verschillende betekenissen: 1) de dag van Pasen. de zondag waarop in de kerkelijke kalender de verrijzenis van Christus na zijn kruisdood wordt gevierd; de dag van Pasen. 2) dag uit de periode rond Pasen. elk van beide dagen van het paasfeest, paaszondag of paasmaandag, of ruimer ook: dag uit de periode ron...

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

paasdag

paasdag - zelfstandig naamwoord uitspraak: paas-dag 1. elk van de twee dagen van Pasen ♢ op eerste paasdag gaan we lekker wandelen Zelfstandig naamwoord: paas-dag de paasdag de paasdagen...

2024-04-19
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

Paasdag

dag ter gedagtenis aan die opstanding van Christus, gewooniik Sondag na Goeie Vrydag.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Paasdag

m. (-en), elk der twee dagen van het Paasfeest; inz. de eerste dag.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Paasdag

m. -dagen (een der dagen van het Paasfeest): eerste Paasdag, tweede Paasdag.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

paasdag

('pa:z) m. (-en) dag van het paasfeest: eerste, tweede -, elke der twee dagen.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

paasdag

m. (-en), elk van de twee dagen van het paasfeest; m.n. de eerste dag.