Wat is de betekenis van overschoen?

2024-04-19
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

overschoen

(1950+) (euf.) condoom. Syn.: kapotje*; overjas*; regenjas*. • overschoen • Condoom. Er bestond in de jaren vijftig ook een practical joke onder drogisten (bij wie condooms te koop waren). Een jongen of man komt schuchter een drogisterij binnen en vraagt aan het meisje achter de toonbank om overschoenen. ‘Hé, Lenie’, sc...

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

overschoen

overschoen - Schoeisel dat over de schoenen wordt gedragen ter verwarming of ter bescherming.

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Overschoen

s., oerskoech, pl. oerskuon.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Overschoen

m. (-en), schoen die over een andere aangetrokken wordt, inz. zulk een van gummi, gedragen om het schoeisel tegen vocht en vuil te beschermen.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

overschoen

m. -en (schoen van elastiek, die over een andere schoen heen gedragen wordt, omdat hij geen vocht doorlaat).

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

overschoen

('o:vər) m.(-en) gummischoen over een andere bij nat weer gedragen.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overschoen

Overschoen m. (-en), schoen, die over een anderen aangetrokken wordt, inz. van gummi en bij nat weer gedragen. OVERSCHOENTJE, o. (-s).