overig
overig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: o-ve-rig 1. niet dezelfde persoon of zaak ♢ de overige bezoekers mochten niet meer naar binnen 1. voor het overige [overigens] ...
Muiswerk Educatief (2017)
overig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: o-ve-rig 1. niet dezelfde persoon of zaak ♢ de overige bezoekers mochten niet meer naar binnen 1. voor het overige [overigens] ...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn., 1. over, nog voorhanden: de overige dagen, de dagen die nog overblijven; — zij besloten het overige van hun dagen in rust te slijten; 2. (in attributief en zelfstandig gebruik) ander, verder: de overige mensen; — laten wij vast gaan, dan zullen de overigen wel volgen; — voor het overige, wa...
M. J. Koenen's (1937)
1 bn. (nog voorhanden, nog onverbruikt; overgebleven); de overige dagen, overblijvende; 2 overige o. (de rest); voor het overige.
Jozef Verschueren (1930)
(‘o:vərəch) bn. 1. nog voorhanden, overgebleven : de -e plaatsen. 2. nog overblijvend : de -e dagen; het -e; voor het -e, voor de rest. overigens bw. voor het overige.
J.H. van Dale (1898)
Overig bn. overgebleven, nog voorhanden, nog onverbruikt, nog onverteerd; — de overige dagen, de dagen die nog overblijven; — zijn overige leeftijd, de tijd, dien hij nog te leven heeft of had; — de overige menschen, de andere; laten vrij vast gaan, dan zullen de overigen wel volgen.
I.M. Calisch (1864)
Overig, bn. nog voorhanden, nog onverbruikt, nog onverteerd; het -e, wat nog overig is; voor het -e, wat nu het andere betreft; zijn -e leeftijd, de tijd dien hij nog te leven heeft of had. *-ENS, bijw. voor het overige.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: