Wat is de betekenis van overdadig?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

overdadig

overdadig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: o-ver-da-dig 1. met een te grote hoeveelheid ♢ er is met de Kerst weer overdadig gegeten 2. met te veel versiering ♢ het gebouw was overdadig ingeric...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Overdadig

adj. & adv., oerd(i)edich.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Overdadig

bn. bw. (-er, -st), 1. de maat overschrijdend ten opzichte van levenswijze, al te weelderig, verkwistend: de weelderige, ja overdadige voet waarop de vader had geleefd; — bw.: overdadig geld uitgeven; 2. de maat overschrijdend ten opzichte van het gebruik van spijs en drank; 3. bw. v. graad, buitengewoon.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

overdadig

bn., bw. (overmatig, in of met overdaad, onmatig, buitensporig): overdadig tafelgenot; gij leeft zeer overdadig; overdadigheid v.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

overdadig

('da:dəch) bn. en bw. (-er, -st) met overdaad, verkwistend, onmatig, buitensporig : tafelgenot; leven. Syn. → overbodig.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

overdadig

bn. en bw. (-er, overdadig.t), 1. al te weelderig verkwistend onmatig; 2. bw. van graad, buitengewoon.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Overdadig

Overdadig bn. bw. (-er, -st), verkwistend, onmatig, buitensporig: overdadig leven; overdadig geld uitgeven. OVERDADIGHEID, v. overdaad.