over de brug komen
(19e eeuw) (euf.) betalen (vooral van schulden). • (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862) • Spr'. Over de brug komen, betalen wat men schuldig is. (K.) Ik wacht al zoolank naar me' geld, ik wou dat hij maar is over de brug kwam. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwer...