Wat is de betekenis van ordelijk?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ordelijk

ordelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: or-de-lijk 1. waar regelmaat in zin ♢ hun huishouden is erg ordelijk Bijvoeglijk naamwoord: or-de-lijk ... is ordelijker dan ... het ordelijks...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ordelijk

adj. & adv., oarderlik, himmel, kras, by de tried, streek lâns, op ’e regel; — in zijn vak zijn, goed by de saek wêze.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ordelijk

bn. bw. (-er, -st), in behoorlijke orde geplaatst of zich bevindende : de ordelijke rijen der boeken ; —geregeld, volgens regel en orde : alles gaat er ordelijk toe ; zich ordelijk gedragen ; ordelijk werken ; het is een ordelijk mens, die geregeld leeft, (ook) die orde in zijn zaken houdt.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ordelijk

bn., bw. (geregeld, volgens regel en orde): een ordelijk huishouden; zich ordelijk gedragen; alles ging ordelijk; ordelijkheid v.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ordelijk

('ordələk) bn. en bw. (-er, -st) 1. in behoorlijke orde, overeenkomstig de orde : in -e rijen geplaatst; gerangschikt. 2. orde houdend in zijn zaken : hij was stipt -. Tgst. ➝ ordeloos.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ordelijk

bn. enbw. (-er, -st), geregeld, volgens regel en orde: alles gaat er ordelijk toe.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ordelijk

Ordelijk - bn. bw. (-er, -st), geregeld naar zekere orde : alles gaat er ordelijk toe; zich ordelijk gedragen, — ordelijk werken, op eene geregelde wijze; het is een ordelijk mensch, die geregeld leeft, (ook) die orde in zijne zaken houdt; — die orde volgt: een ordelijk land. ORDELIJKHEID, v.