Wat is de betekenis van opzadelen?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

opzadelen

(1980) (inf.) opgeilen*. 'Hij zit haar weer geweldig op te zadelen'. • (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opzadelen

opzadelen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-za-de-len 1. iemand iets vervelends laten doen ♢ hij zadelt mij altijd op met het vuile werk 2. er een zadel op leggen ♢ we zadelden de paarden op...

2024-04-24
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Opzadelen

Iemand opschepen met een vervelende kwestie. Vooral passief gebruikt: de minister is opgezadeld met een vergrijsde en incompetente ambtelijke top.

2024-04-24
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Opzadelen

In de laatste tijd leest en hoort men telkens dat iemand ergens mee wordt opgezadeld. Daarmee wordt bedoeld dat de betrokkene tegen zijn zin met de een of andere taak wordt belast, dat hem wordt opgedragen iets onaangenaams ten uitvoer te brengen en zelfs ook dat hij ervan wordt beschuldigd de oorzaak van iets onplezierigs te zijn. De minister word...

2024-04-24
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

opzadelen

opzadelen - opgeilen. Zo,die goser zit die griet weer 'ns lekker op te zadelen.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opzadelen

v., opsealje.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opzadelen

(zadelde op, heeft opgezadeld), 1. (een paard) het zadel opleggen om het te berijden ; — ook abs.; 2. (fig.) iem. iets opzadelen, iem. iets (onaangenaams) Opleggen, opdringen.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opzadelen

('op) (zadelde op, heeft opgezadeld) er het zadel op leggen : een paard -.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opzadelen

(zadelde op, heeft opgezadeld), 1. (een paard) het zadel opleggen om het te berijden (abs.); 2. (fig.) iemand met iets hem iets (onaangenaams) opleggen, opdringen.