Wat is de betekenis van optocht?

2024-10-12
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-12
Verschillende speciale woordenboekjes

Instituut voor de Nederlandse Taal (2019)

Optocht

de Grote ˜, feestelijke stoet die ter gelegenheid van de 3 oktoberviering door Leiden trekt. "Gedurende de middaguren staat als altijd de Grote Optocht centraal. Deze trekt vanaf 1 uur door de stad. Het is een kilometers lange stoet met schitterende groepen, praalwagens en veel muziek, gadegeslagen door zo'n tweehonderdduizend mensen."

2024-10-12
3 oktoberwoordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Optocht

Optocht, de Grote ˜, feestelijke stoet die ter gelegenheid van de 3 oktoberviering door Leiden trekt. "Gedurende de middaguren staat als altijd de Grote Optocht centraal. Deze trekt vanaf 1 uur door de stad. Het is een kilometers lange stoet met schitterende groepen, praalwagens en veel muziek, gadegeslagen door zo'n tweehonderdduizend mensen."

2024-10-12
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

optocht

optocht - zelfstandig naamwoord uitspraak: op-tocht 1. groep mensen die in een rij over straat loopt ♢ ze liepen in een optocht te demonstreren Zelfstandig naamwoord: op-tocht de optocht ...

2024-10-12
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

optocht

Achtereenvolgens geïncasseerde serie kaarten van een lange kleur (bv. schoppenoptocht).

2024-10-12
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

optocht

optocht - Te gebruiken voor grote openbare, feestelijke optochten, vaak met wagens en fanfares, die ter ere van een gedenkdag, persoon of gebeurtenis worden gehouden. Gebruik 'processies' voor een groep mensen, die ordelijk in formeel ceremonieel verband achter elkaar lopen.

2024-10-12
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Optocht

s., optocht.

2024-10-12
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-12
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Optocht

m. (-en), 1. het gezamenlijk optrekken van een aantal personen: in optocht ergens heen gaan; 2. stoet, schare die in rijen optrekt; — (in ’t bijz.) opzettelijk, als vertoning gevormde stoet die langs een bepaalde route optrekt, met muziek, vaandels enz.: de optocht komt hier voorbij; een historische optocht, waarin groepen van personen...