Wat is de betekenis van opsparen?

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opsparen

opsparen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-spa-ren 1. zorgen dat het blijft ♢ zij spaarde het snoepgoed op tot na de ramadan 2. bij elkaar sparen ♢ André heeft het geld voor zijn rijbewijs op...

2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opsparen

v., opsparje, -garje, -gearje, forgearje; (van geld), op ’e kant sette.

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opsparen

(spaarde op, heeft opgespaard), bij elkander sparen: dat kind heeft een gulden opgespaard.

2024-04-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opsparen

spaarde op, h. opgespaard (sparende bijeenbrengen, besparen).

2024-04-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opsparen

('op) (spaarde op, heeft opgespaard) sparend opzamelen: geld, schatten -.

2024-04-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opsparen

(spaarde op, heeft opgespaard), 1. bij elkaar sparen: dat kind heeft tien gulden opgespaard; bij of voor zich houden tot een bepaalde gelegenheid: de bonbons spaarde zij op tot haar verjaardag.

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opsparen

Opsparen (spaarde op, heeft opgespaard), bij elkander sparen: dat kind heeft een gulden opgespaard; — besparen, uitzuinigen.

Gerelateerde zoekopdrachten