Opporren
v., oppoar(k)je.
Van Dale Uitgevers (1950)
(porde op, heeft opgepord), 1. oppoken: het vuur, de kachel opporren; 2. door porren doen opstaan, wekken: de porder komt hem ’s morgens om 5 uur opporren; 3. (fig.) aanporren, aanzetten: iem. tot iets opporren.
M. J. Koenen's (1937)
porde op, h. opgepord (met een porijzer oprakelen; door porren doen opstaan, opjagen; ook fig.).
Jozef Verschueren (1930)
(porde op, heeft opgepord) 1. Eig. oppoken. 2. Metf. aanzetten : tot het werk -.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(porde op, heeft opgepord), 1. oppoken: het vuur, de kachel 2. wekken; 3. (fig.) aansporen: iemand tot iets opporren.
J.H. van Dale (1898)
Opporren (porde op, heeft opgepord), oppoken : het vuur, de kachel opporren; — door porren doen opstaan, wekken : de porder komt hem ’s morgens om 5 uur opporren; — (fig.) aanporren, aanzetten : iem. tot iets opporren.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: