oppassend
eerlik en vlytig.
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj., diger, kloek, kras; — zijn, goed fan oppassen wêze, de foet by de kûle, de streek hâlde.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), 1. die zich goed gedraagt, goed oppast; eerlijk en vlijtig: een oppassend kind; een oppassend huisvader; 2. bep. die geen sterkedrank gebruikt: een oppassend werkman vraagt werk.
M. J. Koenen's (1937)
bn. (van goed gedrag, zijn plichten naar behoren vervullend): een oppassend jongmens, een oppassend werkman.
J.H. van Dale (1898)
Oppassend bn. (-er, -st), die zich goed gedraagt, goed oppast: een oppassend kind; — een oppassend werkman vraagt werk, een die geen sterken drank gebruikt; — een oppassend huisvader, degelijk, flink. OPPASSENDHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: