oplazeren
(1902) (inf.) weggaan; ophoepelen. Syn.: afrotten*; donderstenen*; donderstralen*; opbliksemen*; opbokken*; opdarren*; opdonderen*; opdondersteenstralen*; opdonderstenen*; opdonderstralen*; opduvelen*; opflikkeren*; opflikkerstenen*; opflikkerstralen*; opflokkeren*; opfokken*; opfucken*; ophoeren*; opkankeren*; opkankerlazerstralen*; opkankertyfuss...