opgaan
1) (1913) (Barg.) gestraft worden; een gevangenisstraf krijgen: 'Hij is 3 maanden opgegaan.' • Opgaan betekent in de boeventaal gevangenisstraf krijgen. B.v. Die goser (kerel) is niet opgegaan voor dat zwijn (fiets). Dat doet denken aan een welbekend deftig woord, voor ‘gaan naar’; we lezen van mensen die opgaan naar de tempel, naa...