Wat is de betekenis van opfokken?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

opfokken

1) (1970) (inf.) iemand opfokken: iemand op stang jagen, ergeren. Zich opfokken: zich (nodeloos) overstuur maken; zich ergeren; zich zenuwachtig maken (over iets of iemand). Vgl. opgefokt*. Opfokken werd in de 17e eeuw (o.a. bij Vondel) en later in een meer neutrale betekenis gebruikt: (dieren, maar ook mensen) grootbrengen, opkweken. • Ik wil...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opfokken

opfokken - regelmatig werkwoord uitspraak: op-fok-ken 1. ervoor zorgen dat hij volwassen wordt ♢ ik heb die pup van jongsaf opgefokt 2. gemeen plagen ♢ laat je toch niet zo opfokken door dat ver...

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

opfokken

(fokte op, heeft opgefokt), 1. tegenwerken, dwarsbomen. Ga 'em nie proberen op te fokken of te moeilijken , wanneer hij buiten dat soort redevoering, zich opsluit de hele dag zo in zijn ruimte die hij kamer noemt (Cairo 1979: 7). 2. voor de gek houden, ‘belazeren’. We voelden ons na zulke reprimandes altijd enigszins opgefokt, maar...

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opfokken

v., opfokje, -fokke.

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opfokken

(fokte op, heeft opgefokt), aankweken, grootbrengen (inz. vee).

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opfokken

('op) (fokte op, heeft opgefokt) aankweken van dieren: vee -. Syn. ➝ grootbrengen.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opfokken

(fokte op, heeft opgefokt), aankweken, grootbrengen (m.n. vee).

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opfokken

Opfokken (fokte op, heeft opgefokt), aankweeken, grootbrengen (inz. vee). OPFOKKING, v. het opfokken van vee.