Wat is de betekenis van opfleuren?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opfleuren

opfleuren - regelmatig werkwoord uitspraak: op-fleu-ren 1. weer fleurig worden of maken ♢ de bloemen zijn door de regenbui helemaal opgefleurd 2. weer vrolijk worden of maken ♢ door het bezoek i...

2024-04-25
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Opfleuren

Het werkwoord opfleuren komt voor in de betekenis: fleurig, monter, opgewekt worden en: fleurig, monter, opgewekt maken. Men zegt bijvoorbeeld: hij fleurde helemaal op door het bezoek van zijn meisje; je kunt die japon met een strik best wat opfleuren. De kern van het woord wordt gevormd door het woord fleur, dat ontleend is aan het Franse fleur: b...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opfleuren

v., opfleurje; (opmonteren), opmonterje, -heurgje, -kwik(ker)je, opmoedigje; (opleven), oplibje, -simmerje, jin opjaen.

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opfleuren

(fleurde op, is en heeft opgefleurd), 1. (overg.) (weer) fleurig maken: die regen zal al het groen wel opfleuren; — fig. : een kamer wat opfleuren, vrolijker maken met wat versiering enz.; — iemand opfleuren, opmonteren, opvrolijken; 2. (onoverg.) weder fleurig, levenslustig, monter enz. worden.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opfleuren

fleurde op, h. (1), i. (2) opgefleurd (1 tot bloei brengen; fig. opmonteren; 2 tot bloei komen; fig. opgemonterd worden); 1. die regenbui zal de bloemen wel opfleuren; hoop kan een terneergeslagen mens wat opfleuren; 2. hij is geheel opgefleurd.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opfleuren

('op) (fleurde op, opgefleurd) I. (heeft) 1. weder fleurig maken: de regen zal de bloemen weer -. 2. weder levenslust geven: de lente komt ons -. II. (is) weder fleurig worden: de jongen is aanmerkelijk opgefleurd.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opfleuren

(fleurde op, is en heeft opgefleurd), 1. (overg.) (weer) fleurig, vrolijk maken: een kamer wat opfleuren; iemand opfleuren, opmonteren, opvrolijken; 2. (onoverg.) weer fleurig, levenslustig, monter enz. worden.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opfleuren

Opfleuren (fleurde op, is en heeft opgefleurd) (flg.) weder fleurig worden, tot vorigen welstand geraken; — iemand opfleuren, opmonteren, opvroolijken. OPFLEURING, v.