Wat is de betekenis van openheid?

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

openheid

openheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: o-pen-heid 1. het gemakkelijk over gevoelens praten ♢ opvallend is de openheid waarmee zij over het verlies praat 1. in alle openheid [in het openbaar]...

2024-04-20
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Openheid

toegankelijkheid; openbaarheid.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Openheid

s., iepenens.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Openheid

v., 1. openhartigheid, rondborstigheid: een gelaat dat goedheid en openheid te kennen geeft; 2. het open-, toegankelijk-, vatbaar-zijn voor hetgeen een bep. noemt.

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

openheid

v. (fig. openhartigheid).

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

openheid

('o:pənheit) v. openhartigheid, rondborstigheid.

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

openheid

v. (g. mv.), 1. openhartigheid: iets in alle behandelen; 2. het ontvankelijk zijn; 3. het inzichtelijk-zijn voor derden: democratie kan niet zonder bestaan, niet zonder vrijheid om kennis van alles te nemen en een mening daarover te uiten.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Openheid

Openheid v. openhartigheid, rondborstigheid.