Wat is de betekenis van opdonder?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

opdonder

(1904) (inf.) harde slag; klap. Ook psychisch. • Wel ja vader, geef 'm 'n opdonder... Als ie je wat terug doet, zal ik je helpen... (Bernard Canter: Kalverstraat. 1904) • Meesterlijk! Van zulke rake prenten konden er niet genoeg gedrukt en verspreid worden. Die deden meer dan alle proclamaties en nachtvergaderingen. Van zulke opdonders m...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opdonder

m. (-s), (plat) opstopper, vuistslag; iem. een opdonder geven, verkopen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opdonder

m. opdonders (stomp, stoot): iem. een opdonder geven.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opdonder

('ob) m. (-s) Plat. harde vuistslag, stomp, stoot: iemand een geven.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

opdonder

m. (-s), opstopper, vuistslag: iemand een opdonder geven; (fig.) harde klap.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Opdonder

Opdonder m. (-s), (plat) opstopper, vuistslag; iem. een opdonder geven, verkoopen.

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)