Wat is de betekenis van Ootmoedig?

2024-04-23
Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

ootmoedig

betekenis nederig uitspraak [oot-moe-duhg] citaat "Maar, zo gaf minister-president Kris Peeters in het parlement ootmoedig toe, van 1994 tot 2010 was de Vlaamse diplomatie inderdaad een exclusieve mannenclub." Bron: Wortels (De Standaard, 10 mei 2014) woordfeit Ootmoedig is afgeleid van ootmoed 'nederigheid', een woord dat is...

2024-04-23
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ootmoedig

nederig, onderworpe.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ootmoedig

adj. & adv., dimmen, démoedich.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ootmoedig

bn. bw. (-er, -st), ootmoed betonende, zich met ootmoed gedragende: ootmoedig van hart; — uw ootmoedige dienaar. Voorheen als beleefdheidsformule in brieven; — van ootmoed blijk gevende: hij stond in ootmoedige houding voor hem; een ootmoedig ogenblik, waarin men zich ootmoedig toont; — bw.: hij boog...

2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ootmoedig

bn., bw. (met ootmoed; van ootmoed getuigend; nederig, onderworpen): hij is ootmoedig van harte; ik ben uw ootmoedige dienaar, beleefdheidsformule; een ootmoedige bede; ootmoedig danken; zich buigen.

2024-04-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ootmoedig

(moedəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. ootmoed betonend, zich met ootmoed gedragend : van hart; uw -e dienaar, onderschrift van een brief. Syn. → deemoedig. 2. van ootmoed blijk gevend : in -e houding; een -e bede; (zich) buigen.

2024-04-23
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ootmoedig

bn. en bw. (-er, -st), ootmoed betonend, zich met ootmoed gedragend: ootmoedig van hart.

2024-04-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ootmoedig

Ootmoedig bn. bw. (-er, -st), ootmoed betoonende, zich met ootmoed gedragende: ootmoedig van hart nam hij de bewijzen van achting bescheiden aan; — uw ootmoedige dienaar, voorheen als beleefdheidsformule in brieven; — van ootmoed blijk gevende: hij stond in ootmoedige houding voor hem; een ootmoedig oogenblik, waarin men zich ootmoedig...