Wat is de betekenis van Ook?

2024-04-17
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ook

ook - bijwoord 1. net als iemand of iets anders ♢ Jan heeft ook een groot huis 1. ik ben er ook nog! [je moet mij niet overslaan!] 2. misschien ...

2024-04-17
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ook

bowendien; eweso; selfs.

2024-04-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ook

adv., ek.

2024-04-17
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ook

vw. en bw., 1. bovendien, daarenboven: zo wie u op de rechter wang slaat, keert hem ook de andere toe (Matth. 5 : 39); — (versterkt) niet alleen..., maar ook: niet alleen ik, maar ook allen die de waarheid gekend hebben (2 Joh. 1); — ook nog, bovendien nog : moet ik dat nu ook nog beleven? — ik ben er óók nog, ik heb...

2024-04-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ook

bw., vgw. (1 bovendien, daarenboven; 2 evenzo, evenzeer; 3 als versterking van concessieve betekenis; 4 dienovereenkomstig, soms met dan; 5 in vragen: bijgeval, soms ongeveer = evenzeer): 1. niet alleen nuttig, maar ook aangenaam; zijn naam doet niets ter zake; ook ken ik die niet; ik ben er ook nog, ik heb het in mijn macht tussenbeide te komen;...

2024-04-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ook

(o:k) bw. en vgw. [msch. ~ Lat. augere, vermeerderen] 1. bovendien, daarenboven : hij kreeg dat te verduren van zijn vijanden en – van zijn vrienden; niet alleen, maar –; hij is er – nog. 2. evenzeer : het kwam erop aan om tegelijk een sterk en – een mooi gebouw te zetten; mij – goed; dat is – iets; dat is &ndash...

2024-04-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ook

voegw. en bw., 1. bovendien, daarenboven; om nadruk te geven: weg! en gauw ook!; nog, bovendien nog; 2. evenzo, evenzeer: mij goed; uitdr. van onverschilligheid: dat is een standpunt (ironisch); dat is wat moois!, gezegd van onaangenaamheden; dat is waar ook. 3. (zelfst.) Ria kwam, ondanks haar ziekte; 4. in toegevende bijzinnen, ter versterking...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-17
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Ook

(Hgd. auch), van een Mnl. w.w. ooken, dat vermeerderen bet., van den Idg. wt. auk = vermeerderen, Lat. augere, zie Oogst; bijv.: „Wat wij poten of zaaien, het ookt (oect) niet” ; semper augustus', d.i. „de altijd ookende'''. Hiermee is ook verwant, in de bet. van: het voorgaande vermeerderd met het volgende.