Wat is de betekenis van onzeker?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onzeker

onzeker - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-ze-ker 1. niet goed weten wat je moet doen ♢ hij kan veel, maar is toch altijd erg onzeker 2. wat niet vaststaat ♢ het is onzeker of het feest wel d...

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onzeker

adj. & adv., ûnwis; het it nog — it stiet noch yn 'e kiif, it stiet yn ’t hûs, it stiet noch to bisjen.

2024-04-19
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onzeker

bn. (-der, -st), 1. (van pers.) niet zeker van iets: onzeker wat te doen of te laten; onzeker of... ; 2. onvast: hij verliet de zaal met onzekere gang; haar stem was onzeker; 3. onbetrouwbaar, twijfelachtig: ‘t zijn nog onzekere berichten; (van iets toekomstigs) aan hoogst onzekere winsten zijn geld wagen; 4. wisselvallig : het lot is onzek...

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onzeker

I. bn.; onzekerder, onzekerst (1 niet zeker, in twijfel wat te doen; 2 onvast; 3 onbetrouwbaar, wisselvallig): 1. hij is nog onzeker, wat te doen; 2. met onzekere hand; 3. alles in dit leven is onzeker; onzekere berichten; het is nog onzeker of; II. onzekere o.: iem. in het onzekere laten; in het onzekere omtrent iets.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onzeker

(on'ze:kər) bn. en bw. (-der, -st) l. niet zeker: wat te doen of te laten. → ei. 2. onvast: met-e stappen. 3. onbetrouwbaar : -e berichten. 4. wisselvallig : het lot is -.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onzeker

bn. (-der, -st), 1. (van pers.) in twijfel: onzeker wat te doen; 2. onvast: haar stem was onzeker; 3. onbetrouwbaar, waarop geen staat te maken is, twijfelachtig; (van iets toekomstigs): een onzekere afloop; 4. wisselvallig: het lot, het weer is onzeker; 5. niet vaststaand: het aantal gekwetsten is nog onzeker; een onzekere gebeurtenis, waarvan...

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onzeker

bn. (-der, -st), niet zeker wan iets : onzeker wat te doen of te laten; — onvast: hij verliet de zaal met onzekeren gang; — onbetrouwbaar, twijfelachtig : 't zijn nog onzekere berichten; (van iets toekomstigs) aan hoogst onzekere winsten zijn geld wagen; — wisselvallig: het lot is onzeker; niemand kan gissen, wien God de ze...