Wat is de betekenis van ontvluchten?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ontvluchten

ontvluchten - Werkwoord 1. ergatief door te vluchten aan iets ontkomen Hij was de grote drukte net op tijd ontvlucht. Woordherkomst Afgeleid van vluchten met het voorvoegsel ont-

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ontvluchten

ontvluchten - regelmatig werkwoord uitspraak: ont-vluch-ten 1. er niet door getroffen worden, niet gepakt worden ♢ de gevangen ontvluchtte in het donker 2. van iets of iemand wegvluchten ♢ mevro...

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ontvluchten

v., ûntflechtsje.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ontvluchten

(ontvluchtte, is ontvlucht), 1. wegvluchten: de ontvluchtende vijand nazitten. 2. vluchten voor, door te vluchten ontkomen: naar buiten! de indrukken van elke dag ontvlucht, het gewone leven afgeschud!; het ouderlijke huis, het gevaar ontvluchten.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ontvluchten

ontvluchtte, i. ontvlucht (wegvluchten, door te vluchten [trachten te] ontkomen): een stad ontvluchten; een gevaar ontvluchten.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ontvluchten

(ont'fluchtən) (ontvluchtte, is ontvlucht) 1. wegvluchten. 2. door te vluchten ontkomen : het gevaar -.

2024-03-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ontvluchten

(ontvluchtte, is ontvlucht), 1. wegvluchten: de ontvluchtende vijand nazitten; 2. vluchten voor, door te vluchten ontkomen: uit een kamp ontvluchten; (oneig.) het gevaar ontvluchten.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ontvluchten

(ontvluchtte, is ontvlucht), wegvluchten: den ontvluchtenden vijand nazitten; door te vluchten ontkomen : naar buiten ! de indrukken van eiken dag ontvlucht; het gewone leven afgeschud!; het ouderlijke huis ontvluchten; het gevaar ontvluchten. ONTVLUCHTING, v. (-en), het ontvluchten.