Wat is de betekenis van Onnozelheid?

2024-03-28
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Onnozelheid

imbecillitas, zie aldaar.

2024-03-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onnozelheid

s., ûnnoazelens, simpelens.

2024-03-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onnozelheid

v., 1. onschuld: de Vermoorde Onnozelheid, ondertitel van Palamedes van Vondel; — gebrek aan doorzicht: in zijn onnozelheid bemerkte hij de valstrik niet. 3. (...heden) uiting van onnozelheid: zulke schijnbare onnozelheden.

Wil je toegang tot alle 6 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onnozelheid

v. (onschuld; domheid): in mijn onnozelheid meende ik, merkte ik niet, gebrek aan doorzicht (in wereldse zaken).

Gerelateerde zoekopdrachten