Wat is de betekenis van Onnoozel?

2024-04-25
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Onnoozel

van ’t Middelned. en thans verdwenen nozel = schadelijk, een bijv. nw. op el van nozen — schaden (zooals wankel van wanken; schamel, kregel enz).

2024-04-25
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Onnoozel

van een nu geheel verloren gegaan noozel, boos, kwaad, dat met fra. nuire, lat. nocere wel verwant zal zijn. Uit de bet. niet-slecht kwam die van nog het goed en kwaad niet kennend, onschuldig, eenvoudig, onervaren, niet snugger, in Z.-Ned. zelfs idioot; verg. simpel, en ’t hgd. einfältig. Het werd ook overdrachtelijk gebruikt: een onnoo...

2024-04-25
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Onnoozel

ontkenning van ’t Mnl. nozel, dat later uit onze taal verdween en schadelijk bet.; het is afgel. van ’t Mnl. nosen = schaden, hinderen, evenals kregel van krijgen, wankel van wanken, enz. Vgl. ’t Mnl.: (,,Dit middel zal hem) ghenesen van der nosen" (gebrek, hinder).

2024-04-25
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Onnoozel

zie Dom.