Wat is de betekenis van onheil?

2025-07-10
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-10
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onheil

o. (-en), ramp, groot ongeluk: een onheil afwenden: mij trof een nieuw en onherstelbaar onheil. ONHEILBRENGEND bn.

2025-07-10
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

onheil

onheil - Zelfstandignaamwoord 1. groot ongeluk De jongen voelde dat er onheil in de lucht hing, en maakte zich uit de voeten. Woordherkomst Afgeleid van heil met het voorvoegsel on- Antoniemen heil

2025-07-10
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

onheil

onheil - zelfstandig naamwoord uitspraak: on-heil 1. groot ongeluk ♢ dat gezin is door onheil getroffen Zelfstandig naamwoord: on-heil het onheil Synoniemen ramp Tegenstellingen voorspoed, wels...

2025-07-10
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

onheil

groot ongeluk, ramp.

2025-07-10
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onheil

s.n., unheil (it), ûnk (it), ramp.

2025-07-10
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-10
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onheil

o. onheilen (ramp, groot ongeluk): e. dreigend onheil; allerlei onheilen; onheil stichten; tot iems. onheil.