Wat is de betekenis van Ongewoon?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ongewoon

ongewoon - Bijvoeglijk naamwoord 1. afwijkend van het normale De situatie nam een ongewone wending. De huisknecht van 'n aanstaande vrouwelijke professor vindt zelfs 't ongewoonste gewoon.blz 124 Tooneel: Het wonderkind, De gescheiden tweeling, Leven...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

ongewoon

ongewoon - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-ge-woon 1. nergens anders mee te vergelijken ♢ het is een ongewoon meisje 2. wat anders is dan normaal ♢ het is ongewoon dat hij nog niet thuis is...

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

ongewoon

buitengewoon.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Ongewoon

adj. & adv., ûngewoan, frjemd; (zeer), seldsum, bûtengewoan.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ongewoon

bn. bw. (...woner, -st), 1. niet gewoon aan iets: wij zijn zulk een leven ongewoon. 2. in strijd zijnde met gewoonte of regel: op ongewone tijden; er heerste die dag in het stadje een ongewone drukte; — bw., het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar; — zelfst.: zij deed daardoor niets ongewoon...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ongewoon

bw., bn.; ongewoner, ongewoonst (1 niet gewoon aan iets; 2 afwijkende van de gewoonte; 3 niet alledaags; 4 zeer): 1 wij zijn dit werken ongewoon; 2 een ongewone drukte; 3 een ongewoon iem.; 4 ongewoon belangrijk; zn.: dat is (n)iets ongewoons.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ongewoon

(ongə'wo:n) bn. en bw. (...woner, -st) 1. niet gewoon : hij is zulk een leven -. 2. in strijd met de gewoonte : iets -s doen. 3. buitengewoon : een ...wone vreugd ; een mens ; belangrijk.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

ongewoon

bn. en bw. (-woner, -st), 1. niet gewoon aan iets: wij zijn zo’n leven ongewoon; 2. afwijkend van gewoonte of regel: op ongewone tijden; er heerste die dag in het stadje een ongewone drukte; bw. (van graad): het was ongewoon warm voor de tijd van het jaar; 3. zoals niet vaak voorkomt, niet alledaags: dergelijke ongewone vormen; een ongewone...