onderdeurtje
(1935) (sch.) fysiek of figuurlijk klein persoon. Eigenlijk: de onderste helft van een afsluitbare toegang. In de soldatentaal (ten tijde van Ned.-Indië) ook een spotnaam voor een jager. Vanwege het feit dat grenadiers doorgaans nogal klein zijn. Stoett haalt Boekenoogen aan: 'hij is een kerel as Karten en Karten was een kerel as een onderdeur...