Wat is de betekenis van Onderdeur?

2025-11-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onderdeur

v. (-en), 1. bij ouderwetse herenhuizen, deur onder de hoge stoep die toegang geeft tot het onderhuis; 2. benedenste gedeelte van een deur die in twee delen is verdeeld, vooral gewoon in boerenwoningen: over de onderdeur liggen, hangen, de bovendeur geopend hebben, en steunende op de onderdeur naar buiten zien.

2025-11-18
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Onderdeur

Onderdeur - spotnaam voor een jager. Zo genoemd omdat de grenadiers doorgaans nogal klein zijn.

2025-11-18
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

onderdeur

onderdeur - Wordt gebruikt voor horizontale openingen, zoals tussen de dekken op een schip, en voor deuren die horizontaal gescheiden zijn, waarbij het bovenste deel open kan staan voor ventilatie of voor het doorgeven van artikelen.

2025-11-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

onderdeur

draaibare, onderste deurhelfte; onder iets deur; onderdeur wees, sak.

2025-11-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Onderdeur

s., ûnderdoar.

2025-11-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

onderdeur

v. onderdeuren (benedenhelft ener in tweeën verdeelde deur): poes sprong op de onderdeur.

2025-11-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onderdeur

(‘ondər) v. (-en) benedenste gedeelte of helft van een deur: over de komen kijken, ook Fig. zich komen vertonen. Tgst. bovendeur.

2025-11-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

onderdeur

v./m. (-en), 1. bij ouderwetse herenhuizen de deur onder de hoge stoep die toegang heeft tot het onderhuis; 2. benedenste gedeelte van een deur die in twee delen is verdeeld, vooral in boerenwoningen; (zegsw.) een vent(je) als een -, een klein ventje; (scherts.) klein schepsel, opvallend klein persoon.

2025-11-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onderdeur

v. (-en), benedendeur, eene deur aan de straat, die in vele ouderwetsche Hollandsche heerenhuizen toegang geeft tot het onderhuis, waarin het kantoor, de keuken enz. zich bevinden; — het benedenste gedeelte van eene deur, die in twee deelen is verdeeld, welke samen in ééne sponning sluiten, vooral gewoon in boeren- en arbeidersw...

2025-11-18
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-18
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)