onbeschoft
onbeschoft - Bijvoeglijk naamwoord 1. op grove wijze de regels van hoffelijkheid en respect schendend ♢ Die onbeschofte rekel komt er niet meer in. Woordherkomst Afgeleid van beschoft met het voorvoegsel on-
Wiktionary (2019)
onbeschoft - Bijvoeglijk naamwoord 1. op grove wijze de regels van hoffelijkheid en respect schendend ♢ Die onbeschofte rekel komt er niet meer in. Woordherkomst Afgeleid van beschoft met het voorvoegsel on-
Muiswerk Educatief (2017)
onbeschoft - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: on-be-schoft 1. ruw en onbeschaafd ♢ het is onbeschoft om daar zo binnen te stormen Bijvoeglijk naamwoord: on-be-schoft ... is onbeschofter dan ... ...
Dr. E. Schröder (1980)
De woorden onbeschaafd: waar de schaaf niet overgegaan is en onbehouwen: steen die nog niet behakt is, zijn duidelijker dan onbeschoft dat niet is gevormd van het zelfstandig naamwoord schoft: schouder. Dit woord schoft komt namelijk ook voor in de betekenis: schurk en men neemt aan dat dit en andere woorden met schzoals schavuit en schoelje de bet...
J. van Donselaar (1936)
bn., bw., onbeleefd, d.i. in strijd met de wellevendheid. Wij hebben u niet onbeschoft behandeld. Wij hebben telkenmale Oema onder handen genomen (Dobru 1968c: 65).- Etym.: AN o. = lomp, grof, ongemanierd, brutaal.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), lomp, grof, ruw in manieren, ongemanierd, brutaal: een onbeschofte vreemdeling; zijn onbeschofte woorden hebben mij boos gemaakt; onbeschofte taal; — zij lacht u onbeschoft uit.
Jozef Verschueren (1930)
(onbə’schoft) bn. en bw. (-er, -st) lomp en beledigend, onbeleefd: een -e kerel; antwoorden. Syn. → lomp.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), lomp, grof, ruw in manieren, ongemanierd, brutaal: zijn onbeschofte woorden hebben mij boos gemaakt; onbeschofte taal.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: