Wat is de betekenis van Onbepaaldheid?

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Onbepaaldheid

v., 1. (w. g.) onbeperktheid, onbegrensdheid; 2. onzekerheid, vaagheid: door de onbepaaldheid van zijn beloften valt er weinig staat op te maken; 3. (spraakk.) lidwoord van onbepaaldheid, onbepaald lidwoord.

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

onbepaaldheid

(onbə’pa:ltheit) v. het onbepaald zijn: lidwoord van -, onbepaald lidwoord.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Onbepaaldheid

v. onbeperktheid, onbegrensdheid, (w. g.); onzekerheid : door de onbepaaldheid zijner beloften valt er weinig staat op te maken; — (spraakk.) lidwoord van onbepaaldheid, vroeger onbepaald lidwoord genoemd.