Wat is de betekenis van omvang?

2024-04-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

omvang

omvang - Zelfstandignaamwoord 1. omtrek, dikte 2. grootte 3. uitgestrektheid 4. (muziek) de tonen die een stem of instrument kan voortbrengen, toonomvang omvang - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen ♢ Ik omvang 2. gebiedende wijs van omvangen ...

2024-04-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

omvang

omvang - zelfstandig naamwoord uitspraak: om-vang 1. hoe groot het is ♢ het pak had een geweldige omvang Zelfstandig naamwoord: om-vang de omvang

2024-04-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

omvang

1. grootte; omtrek; uitgebreidheid. 2. sien omvat.

2024-04-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Omvang

s., bifieming, bigryp (it), bistek (it), omgong, grouwens, groute; in toenemen, groeije.

2024-04-18
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Omvang

m., g. mv., 1. omtrek, dikte: die boom heeft een grote omvang; 2. uitgestrektheid, ruimte die iets beslaat: die boomgaard, die tuin is groot van omvang; in zijn ganse omvang; — (fig.) het is beter aan die vraag geen al te grote omvang te geven, daarin niet al te veel te begrijpen; — zij beseffen hun verli...

2024-04-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

omvang

m. (omtrek; grootte; uitgestrektheid, ruimte, die iets beslaat): de omvang van enig lichaam: iets van veel dikte; fig. de omvang van een ramp, uitgestrektheid.

2024-04-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

omvang

('om) m. I. Eig. Dicht, omtrek: de zee die nergens kende. II. Metn. 1. hoegrootheid naar alle richtingen: de van een lichaam. Syn. omtrek. 2. uitgestrektheid: de van een ramp, een wetenschap.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

omvang

m. (g. mv.), 1. omtrek; 2. grootte: iets van flinke -, dikte; 3. ruimte die iets inneemt: (fig.) de van de ramp, uitgestrektheid; 4. volume (m.n. van een stem): zijn stem had te weinig voor die enorme zaal; 5. (muziek) de uitgestrektheid op de toonladder: de aria heeft een — van een octaaf.