Officium
[Lat., zie office] ambt; verplichting; de kerkelijke getijden van een dag.
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
ĭi, n. 1. plicht, verplichting, beroep, officium suum servare of exsequi, Cic., officio fungi, Cic., officium suum deserere of ab officio discedere of officio suo deesse, zijn plicht verzuimen, Cic.; verder = plichtsbesef, plichtsbetrachting. | in ’t bijz., onderworpenheid, gehoorzaamheid (van overwonnenen),...
Stephanus Axters (1937)
1. Ambt, betrekking. Ex officio, Ambtshalve, van ambtswege. — Officia beneficialia, Vergoede kerkelijke ambten. Officium ecclesiasticum, Kerkelijk ambt, kerkelijke betrekking. Officia incompatibilia, Onvereenigbare ambten, onvereenigbare betrekkingen. Officium sacerdotale, Priesterlijk ambt. Officia saecu...
Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)
(lat.), algemeene aanwijzing voor den katholieken godsdienst, zoowel als voor de godsdienstoefeningen op een enkelen dag, maar ook voor de afzonderlijke verschillende eerediensten buiten de mis om: 0. matutinum = metten; 0. vespertinum = vesper; O. defunctorum = de diensten voor de dooden, enz.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: