numerus
...
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
i, m. I. a. eig., getal, numerum inire, een telling houden, Caes.; tria numero, in getal, Cic. | in 't bijz., een bepaald aantal, reeks, klasse, navis habet suum numerum, zijn bepaald getal manschappen, Cic., ad numerum esse, mitti, in behoorlijk aantal, Cic., in deorum numero referre, onder het getal der god...
Dr. E.J. Dijksterhuis (1939)
(< Lat. numerus). Getal. Spec. voor een getal, waarvan een logarithme genomen wordt.
Stephanus Axters (1937)
Getal, veelheid. Numero, Naar het getal, JANSSENS, HET GODDELIJK MOEDERSCHAP 3. — Unitate addita vel subtracta species numeri variatur, S. THOMAS, QU. DISP. DE VERITATE Q. 20, A. I, C., Door toevoeging of weglating van een eenheid wordt de soortelijke aard van een getal gewijzigd. — Illa quae differunt numero in genere...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Numerus - = getal, in ’t bijzonder in tegenstelling tot de logarithme van ’t getal, num log 0.30103 = 2 (lees: numerus logarithme 0.30103 = 2) wil zeggen log 2 = 0.30103 (grondtal 10).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Lat.], m. (numeri), 1. aanduiding van een bepaalde morfologische categorie, die zich bij een groot aantal talen bij verschillende woordsoorten voordoet; 2. (wiskunde) getal, m.n. getal waarvan de logaritme is genomen. TAALKUNDE Het Nederlands kent bij de zelfstandige naamwoorden en bij de werkwoorden het meervoud tegenover het enkelvoud (dat me...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: