nokken
1) (1917) (nokken met iets of iemand) (inf.) ophouden, kappen* met iets of iemand. Vgl. Engels slang (oorspr. bij de Navy): to knock (it) off `stoppen met werken'. Vaak gebiedende wijs: knock it off! `hou ermee op!'; ook in het Nederlands: nok ermee! Vgl. afnokken*. • Vijf uur nokke is de afspraak, niet? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 19...