Wat is de betekenis van nokken?

2024-04-23
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

nokken

1) (1917) (nokken met iets of iemand) (inf.) ophouden, kappen* met iets of iemand. Vgl. Engels slang (oorspr. bij de Navy): to knock (it) off `stoppen met werken'. Vaak gebiedende wijs: knock it off! `hou ermee op!'; ook in het Nederlands: nok ermee! Vgl. afnokken*. • Vijf uur nokke is de afspraak, niet? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 19...

2024-04-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nokken

nokken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord nok

2024-04-23
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

nokken

stoppen, ophouden (met een handeling of relatie) In 1917 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, in de betekenis ‘bedanken’. Het is onduidelijk of dit moet worden begrepen als ‘ervoor bedanken’, wat ook ‘stoppen’ kan betekenen. Het gaat hier om een verkorting van afnokken, dat teruggaat op het Engelse to knock off (‘af...

2024-04-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nokken

nokken - regelmatig werkwoord uitspraak: nok-ken 1. ermee ophouden ♢ we gaan nokken, het is tijd voor koffie! Regelmatig werkwoord: nok-ken ik nok jij/u nokt ...

2024-04-23
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

nokken

doubleren

2024-04-23
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Nokken

ww ophouden (met werk); opstappen.

2024-04-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nokken

v., nokje, nokkerje, snokke, snokkerje, hikje.

2024-04-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nokken

I. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), 1. snikken: het nokkend wenen; — iets snikkend zeggen: ik kan niet anders, nokte ze; 2. (volkst.) hikken. II. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), (zeew.) de nokbindsels leggen; de razeilen vastmaken. III. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), (Westvl.) knopen, breien: nokke maar, breie maar...

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nokken

I. nokte, h. genokt (snikken). II. nokte, h. genokt (Z.-N. knopen): netten nokken.