Wat is de betekenis van nokken?

2022
2023-03-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

nokken

1) (1917) (nokken met iets of iemand) (inf.) ophouden, kappen* met iets of iemand. Vgl. Engels slang (oorspr. bij de Navy): to knock (it) off `stoppen met werken'. Vaak gebiedende wijs: knock it off! `hou ermee op!'; ook in het Nederlands: nok ermee! Vgl. afnokken*. • Vijf uur nokke is de afspraak, niet? (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 19...

Lees verder
2019
2023-03-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nokken

nokken - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord nok

Lees verder
2019
2023-03-25
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

nokken

stoppen, ophouden (met een handeling of relatie) In 1917 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, in de betekenis ‘bedanken’. Het is onduidelijk of dit moet worden begrepen als ‘ervoor bedanken’, wat ook ‘stoppen’ kan betekenen. Het gaat hier om een verkorting van afnokken, dat teruggaat op het Engelse to knock off (‘af...

Lees verder
2017
2023-03-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nokken

nokken - regelmatig werkwoord uitspraak: nok-ken 1. ermee ophouden ♢ we gaan nokken, het is tijd voor koffie! Regelmatig werkwoord: nok-ken ik nok jij/u nokt ...

Lees verder
2017
2023-03-25
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

nokken

doubleren

1994
2023-03-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Nokken

ww ophouden (met werk); opstappen.

1952
2023-03-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nokken

v., nokje, nokkerje, snokke, snokkerje, hikje.

1950
2023-03-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nokken

I. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), 1. snikken: het nokkend wenen; — iets snikkend zeggen: ik kan niet anders, nokte ze; 2. (volkst.) hikken. II. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), (zeew.) de nokbindsels leggen; de razeilen vastmaken. III. NOKKEN, (nokte, heeft genokt), (Westvl.) knopen, breien: nokke maar, breie maar...

Lees verder
1937
2023-03-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nokken

I. nokte, h. genokt (snikken). II. nokte, h. genokt (Z.-N. knopen): netten nokken.

Lees verder
1930
2023-03-25
Jozef Verschueren

Jozef Verschueren (1930)

nokken

I ('nokkən) (nokte, heeft genokt) de zeilen bij de nokken van de ra vastbinden II (‘nokkən) (nokte, heeft genokt) 1. hikken. 2.snikken.

Lees verder
1898
2023-03-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Nokken

Het begrip nokken heeft 3 verschillende betekenissen: 1. nokken - (nokte, heeft genokt), snikken, weenen; — hikken. NOKKING. v. het nokken, genok. 2. nokken - (nokte, heeft genokt), (zeew.) de nokbindsels leggen; de razeilen vastmaken. 3. nokken - (nokte, heeft genokt), (Zuidn.) knoopen; een net, een halskraag nokken; eene zweep nokken.

Lees verder
1856
2023-03-25
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Nokken

b.w. (veroud) - De nokbindsels leggen: de razeilen vastmaken.