Wat is de betekenis van nochtans?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nochtans

nochtans - Voegwoord 1. luidt een zin in die een onverwachte tegenstelling uitdrukt Het mag dan door sommigen als een archaïsme beschouwd worden, nochtans vind ik "nochtans" een erg mooi woord. Zie ook nogtans

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nochtans

nochtans - bijwoord uitspraak: noch-tans 1. ondanks dat ♢ ? 2. geeft een tegenstelling aan ♢ je hebt het gezegd, maar ik ben het nochtans vergeten Bijwoord: noch-tans S...

2024-03-29
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

nochtans

toch Palliser had nochtans gelijk toen hij koudweg zei dat zijn boek 'minstens even goed' was als de meesterwerken van Dickens. (De Standaard) Mooi, nuttig en gangbaar Nederlands woord, behalve in Nederland, waar het ouderwets gevonden wordt. Hollanders behelpen zich met 'toch', waar 'nochtans' nochtans...

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

nochtans

in België vaak voor: toch. De Golfoorlog tien jaar geleden en recenter de crisis in Kosovo en het conflict in Afghanistan maakten duidelijk dat de Europese luchtmacht en het hele logistieke apparaat errond geen partij zijn voor de Verenigde Staten. Nochtans neemt de transatlantische samenwerking voor defensie eerder toe dan af en de gisteren a...

2024-03-29
Ambtelijk taalgebruik

Wouter de Koning (1976)

nochtans

1. toch; 2. nu.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nochtans

adv., lykwols, lykswol, allykwol, doch.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nochtans

voegw. bw., (bij het beperkend tegenstellend zinsverband) evenwel, toch: men heeft er meer dan eens aan herinnerd; het heeft nochtans niet gebaat.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nochtans

bw. (eig. nog + dan: nog bovendien, niettemin, echter).